Rolstoelen zijn zeer veelgebruikte hulpmiddelen, zoals hulpmiddelen voor mensen met beperkte mobiliteit, beperkingen aan de onderste ledematen, hemiplegie en paraplegie onder de borstkas. Als verzorger is het met name belangrijk om de kenmerken van rolstoelen te begrijpen, de juiste rolstoel te kiezen en te weten hoe u ze moet gebruiken.
1.De gevaren van onjuisteselectie van rolstoelen
Een ongeschikte rolstoel: een te ondiepe zitting, een te lage zitting, een te brede zitting… kan de volgende verwondingen bij de gebruiker veroorzaken:
Te veel lokale druk
slechte houding
geïnduceerde scoliose
contractuur van het gewricht
De belangrijkste onderdelen van de rolstoel die onder druk staan, zijn de zitbeenknobbel, het dijbeen en de knieholte, en het schouderblad. Let daarom bij het kiezen van een rolstoel op de juiste maat van deze onderdelen om schaafwonden, schaafwonden en doorligwonden te voorkomen.
2,de keuze voor een gewone rolstoel
1. Zitbreedte
Meet de afstand tussen de twee billen of tussen de twee stangen tijdens het zitten en tel daar 5 cm bij op. Dit betekent dat er aan beide kanten van de billen 2,5 cm ruimte is na het zitten. De zitting is te smal, het is moeilijk om in en uit de rolstoel te stappen en het heup- en dijbeenweefsel wordt samengedrukt; de zitting is te breed, het is moeilijk om stevig te zitten, het is lastig om de rolstoel te bedienen, de bovenste ledematen raken snel vermoeid en het is moeilijk om de poort in en uit te gaan.
2. Zitlengte
Meet de horizontale afstand van de achterste bil tot de kuitspier (gastrocnemius) tijdens het zitten en trek hier 6,5 cm van af. De zitting is te kort en het gewicht komt voornamelijk op het zitbeen terecht, wat gevoelig is voor overmatige lokale compressie. De zitting is te lang, wat de knieholte comprimeert, de lokale bloedcirculatie beïnvloedt en de huid van de knieholte gemakkelijk stimuleert. Voor patiënten is het beter om een korte zitting te gebruiken.
3. Zithoogte
Meet de afstand van de hiel (of hak) tot het kruis wanneer u zit, tel daar 4 cm bij op en plaats het pedaal minstens 5 cm boven de grond. De zitting is te hoog voor een rolstoel om aan tafel te passen; de zitting is te laag en de zitbeenderen dragen te veel gewicht.
4. Zitkussen
Voor comfort en om doorligwonden te voorkomen, dient een zitkussen op de zitting te worden geplaatst. Hiervoor kunnen schuimrubberen (5-10 cm dik) of gelkussens worden gebruikt. Om te voorkomen dat de zitting wegzakt, kan er een multiplex plaat van 0,6 cm dik onder het zitkussen worden geplaatst.
5. Rugleuninghoogte
Hoe hoger de rugleuning, hoe stabieler deze is, en hoe lager de rugleuning, hoe groter de bewegingsvrijheid van het bovenlichaam en de bovenste ledematen. De zogenaamde lage rugleuning meet de afstand van het zitvlak tot de oksel (één of beide armen naar voren gestrekt) en trekt hier 10 cm van af. Hoge rugleuning: Meet de werkelijke hoogte van het zitvlak tot de schouder of rugleuning.
6. Hoogte armleuning
Bij het zitten is de bovenarm verticaal en rust de onderarm op de armleuning. Meet de hoogte vanaf het stoeloppervlak tot de onderkant van de onderarm en tel daar 2,5 cm bij op. Een goede armleuninghoogte helpt bij het behouden van een goede lichaamshouding en balans, en zorgt ervoor dat de bovenste ledematen in een comfortabele positie kunnen worden geplaatst. Een te hoge armleuning zorgt ervoor dat de bovenarm omhoog moet komen en u snel vermoeid raakt. Als de armleuning te laag is, moet u voorover leunen om uw evenwicht te bewaren. Dit leidt niet alleen tot vermoeidheid, maar kan ook de ademhaling beïnvloeden.
7. Overighulpmiddelen voor rolstoelen
Het is ontworpen om te voldoen aan de behoeften van speciale patiënten, zoals het vergroten van het wrijvingsoppervlak van de handgreep, het verlengen van de rem, het antivibratie-apparaat, het antislip-apparaat, de armsteun die op de armleuning is geïnstalleerd en de rolstoeltafel waaraan patiënten kunnen eten en schrijven.
3. Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van een rolstoel
1. Duw de rolstoel op een vlakke ondergrond
De oude man zat stevig en ondersteunde hem, terwijl hij op de pedalen trapte. De verzorger staat achter de rolstoel en duwt de rolstoel langzaam en gestaag voort.
2. Duw de rolstoel bergopwaarts
Bij het bergopwaarts bewegen moet het lichaam voorovergebogen zijn om achteroverleunen te voorkomen.
3. Rolstoel voor achteruit bergafwaarts rijden
Keer de rolstoel bergafwaarts, doe een stap achteruit en beweeg de rolstoel een stukje naar beneden. Strek het hoofd en de schouders en leun achterover, terwijl u de oudere vraagt de leuning vast te pakken.
4. Ga de trap op
Leun gerust op de rugleuning van de stoel en houd de armleuning met beide handen vast. Maak je geen zorgen.
Zet de persvoet en het verhogerframe op elkaar om het voorwiel omhoog te brengen (gebruik de twee achterwielen als steunpunt om het voorwiel soepel de trede op te laten bewegen) en plaats het voorzichtig op de trede. Breng het achterwiel omhoog zodra het achterwiel de trede nadert. Ga dichter bij de rolstoel staan wanneer u het achterwiel omhoog brengt om het zwaartepunt te verlagen.
5. Duw de rolstoel achteruit de trap af
Ga de trap af en draai de rolstoel ondersteboven. Laat de rolstoel langzaam zakken, strek uw hoofd en schouders en leun achterover. Zeg tegen de oudere dat hij zich aan de leuningen moet vasthouden. Houd uw lichaam dicht bij de rolstoel. Verlaag het zwaartepunt.
6. Duw de rolstoel omhoog en omlaag in de lift
Zowel de oudere als de verzorger draaien zich om naar de rijrichting: de verzorger loopt voor, de rolstoel achter. De remmen moeten op tijd worden aangedraaid na het betreden van de lift. Ouderen moeten vooraf worden geïnformeerd bij het in- en uitstappen van de lift en bij het passeren van oneffenheden: stap langzaam in en uit.
Geplaatst op: 16-08-2022